De Italiaanse belastingrechter stelt in 1986, in een procedure over de aftrek van btw uit 1980, de belastingplichtige in gelijk. In 1990 verwerpt de rechter het beroep van de Belastingdienst. Het hoger beroep in deze zaak is in 2008 nog niet afgerond. Om de aanzienlijke achterstand van de belastingrechters te reduceren, stelt Italië in 2010 wetgeving vast op grond waarvan door de Belastingdienst ingestelde beroepsprocedures in laatste aanleg zonder beslissing ten gronde worden afgedaan, wanneer een zaak in totaal meer dan tien jaar aanhangig is geweest en de fiscus in eerste en tweede aanleg in het ongelijk is gesteld. De centrale belastingrechter, afdeling Bologna, heeft in deze zaak prejudiciële vragen gesteld. De rechter vraagt zich af of deze wetgeving verenigbaar is met de verplichting van de lidstaat om de doeltreffende inning van de belasting te waarborgen, als de zaak de btw betreft.
Het Hof van Justitie EU (HvJ EU) oordeelt dat het Europese recht zich niet tegen een uitzonderlijke nationale bepaling verzet waarbij procedures die aanhangig zijn voor een belastinggerecht in derde aanleg automatisch worden beëindigd. Dit geldt volgens het HvJ EU voor de Italiaanse bepaling waarbij de automatische beëindiging tot gevolg heeft dat de rechterlijke beslissing in tweede aanleg kracht van gewijsde krijgt en de schuldvordering van de Belastingdienst vervalt. Het HvJ EU overweegt dat deze regeling van toepassing is op procedures die zijn aangevangen met een beroep dat meer dan tien jaar voor de inwerkingtreding van die bepaling in eerste aanleg is ingesteld en de Belastingdienst in eerste en in tweede aanleg in het ongelijk is gesteld.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Europees belastingrecht
Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie
Editie: 31 maart