Hof Den Haag oordeelt in hoger beroep dat X tegen beter weten in het beeld probeert te schetsen dat hij pas vanaf december 2016 de feitelijke beschikking over de auto in Nederland heeft. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat het duidelijk niet kan slagen (art. 80a lid 1 Wet RO).
X woont sinds 4 februari 2014 officieel in Nederland. Op 15 mei 2018 wordt hij aangetroffen als bestuurder van een Mercedes C200 CDI met Bulgaars kenteken, waarvan hij vanaf 2012 de eigenaar is. In geschil is de MRB-naheffingsaanslag over het tijdvak van 5 februari 2014 tot en met 14 mei 2018 van € 6567, alsmede de verzuimboete van € 528. X stelt in Bulgarije te wonen. Volgens Rechtbank Den Haag wordt X gelet op de wetsfictie van art. 7 lid 3 Wet MRB 1994 geacht zijn hoofdverblijf in Nederland te hebben. Bovendien ontvangt hij hier ook een uitkering en zorgtoeslag. X gaat in hoger beroep.
Hof Den Haag (V-N 2020/60.1.4) oordeelt dat X tegen beter weten in het beeld probeert te schetsen dat hij pas vanaf december 2016 de feitelijke beschikking over de auto in Nederland heeft. De grondige analyse door de inspecteur van de stukken die X in hoger beroep heeft aangeleverd, is namelijk door X op de zitting - ondanks enkele tamelijk betekenisloze opmerkingen - niet weersproken. Het beroep van X is ook voor het overige ongegrond.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat het duidelijk niet kan slagen (art. 80a lid 1 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 37
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 34
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 7
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 23 februari