Hof Leeuwarden oordeelt dat uit art. 21 SW niet voortvloeit dat de waarde van het appartement uitsluitend kan worden bepaald door uit te gaan van de verkoopprijs die op of kort na de verkrijgingsdatum op een openbare veiling zou kunnen worden behaald. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

A overlijdt op 5 december 2007. Tot de nalatenschap behoort onder andere een appartement. Kort na het overlijden biedt een familielid € 190.000 voor het appartement. De erfgenamen wijzen dit bod af, omdat het te laag is. Ook wordt een bod van € 260.000 uitgebracht, maar dat bod wordt niet gestand gedaan. De erfgenamen waarderen het appartement in de successieaangifte op € 200.000. De inspecteur neemt een waarde van € 230.000 in aanmerking. De woning wordt uiteindelijk in december 2008 verkocht voor € 230.000. Rechtbank Leeuwarden stelt de waarde in goede justitie vast op € 220.000.

Hof Leeuwarden (MK I, 28 juni 2011, 10/00197) oordeelt dat uit art. 21 SW niet voortvloeit dat de waarde van het appartement uitsluitend kan worden bepaald door uit te gaan van de verkoopprijs die op of kort na de verkrijgingsdatum op een openbare veiling zou kunnen worden behaald. Volgens het hof volgt uit art 21 SW namelijk niet dat voor de waardering van het appartement ervan moet worden uitgegaan dat de verkoopprijs zo spoedig mogelijk na de verkrijgingsdatum gerealiseerd moet worden. Uit deze bepaling volgt volgens het hof wel dat geen rekening wordt gehouden met de marktontwikkelingen die zich na de overlijdensdatum hebben voorgedaan. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Schenk- en erfbelasting

Instantie: Hoge Raad

0

Gerelateerde artikelen