Gemeente X is eigenaresse en exploitant van een sporthal en drie gymzalen. In het kader van haar wettelijke plicht stelt zij de sportzalen om niet ter beschikking aan basisscholen. Buiten de voor de basisscholen ingeroosterde uren worden de sportzalen ter beschikking gesteld aan sportverenigingen en middelbare scholen. Voor het overige probeert X de sportzalen te verhuren aan derden, voor sportactiviteiten. Bij de pre-prorata berekening in haar OB-aangifte hanteert X de volgende verdeelsleutel: uren belast gebruik (incl. incidentele verhuur) / uren belast gebruik + uren basisonderwijs. In geschil is of de ‘leegstandsuren' meegeteld mogen worden als belast gebruik.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat X, om het werkelijke verbruik vast te stellen, geen rekening mag houden met de uren dat de sportzalen voor verhuur beschikbaar zijn. Volgens de rechtbank is er dan namelijk geen sprake meer van een berekeningsmethode die objectief weergeeft hoe de kosten werkelijk zijn toe te rekenen aan de economische en de niet-economische activiteiten. De rechtbank acht daarbij van belang dat de sportzalen voor circa 50% niet worden verhuurd en dat er onvoldoende markt in de gemeente is voor de verhuur van de niet verhuurde uren. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 11
Wet op de omzetbelasting 1968 15