X is het niet eens met de leges die de gemeente Utrecht hem in rekening brengt voor de aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart op 10 oktober 2011.
Rechtbank Midden-Nederland (EK, 20 juli 2015, UTR 13/3542, V-N Vandaag 2015/2043) oordeelt dat de heffing van leges voor een Nederlandse identiteitskaart niet in strijd is met de vrijheid om zich vrijelijk te verplaatsen binnen Nederland als bedoeld in art. 2 van het Vierde Protocol bij het EVRM in samenhang met art. 13 EVRM. Met het in rekening brengen van leges als gevolg van de door eiser gedane aanvraag voor het verstrekken van een identiteitskaart kan niet worden gezegd dat een burger zich, als iemand die wettig op het grondgebied van Nederland verblijft, daardoor niet langer fysiek vrijelijk kan verplaatsen in Nederland en er vrijelijk zijn verblijfplaats kan kiezen. Ook het bedrag (€ 43,85 voor het verkrijgen van een vijf jaar geldige identiteitskaart, nog geen € 10.- per jaar) kan bezwaarlijk worden beschouwd als een zodanig hoge drempel dat de legesheffing feitelijk uitwerkt als een belemmering voor de burger om zich fysiek te verplaatsen. De rechtbank oordeelt verder, onder verwijzing naar HR 27 maart 2015, nr. 13/06195, V-N 2015/18.16, dat de wetgever aan de Reparatiewet terugwerkende kracht mocht verlenen. Op grond van deze wet mocht de heffingsambtenaar leges in rekening brengen aan X.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hoge Raad
Editie: 25 maart