X vraagt een omgevingsvergunning aan voor de bouw van een woning. Hij ontvangt van de gemeente Zevenaar een legesnota van € 8.606,90. In geschil is of deze aanslag (gedeeltelijk) moet vervallen in verband met de legessanctie van art. 3.1 lid 4 Wro. Dit artikellid bepaalt dat wanneer een bestemmingsplan niet tijdig is vastgesteld dan wel is verlengd, voor de gemeente de bevoegdheid vervalt ‘tot het invorderen van rechten ter zake van na dat tijdstip door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten die verband houden met het bestemmingsplan'.
Advocaat-generaal IJzerman is van mening dat de legessanctie van art. 3.1 lid 4 Wro een ruime werking heeft. Onder ‘diensten in verband met het bestemmingsplan' moet worden verstaan het in behandeling nemen van een aanvraag omgevingsvergunning ter zake van alle activiteiten in de zin van de artikelen 2.1 en 2.2. van de Wabo, die worden of zullen worden verricht op de plaats waar het bestemmingsplan van toepassing is. De afzonderlijke toetsen (aan bouwbesluit, bouwverordening en bestemmingsplan) die de gemeente uitvoert, zijn volgens de A-G geen losstaande diensten waarvoor afzonderlijk bepaald moet worden of zij verband houden met de toetsing aan het bestemmingsplan. Zoals het hof terecht heeft geoordeeld, wordt de gehele omgevingsvergunning getroffen door de legessanctie. Dit geldt ook voor de leges voor een omgevingsvergunning voor buitenplanse afwijking. Ook heeft het hof terecht de legessanctie van toepassing geacht op het moment van aanvraag van de omgevingsvergunning. De A-G adviseert de Hoge Raad het cassatieberoep van B. en W. ongegrond te verklaren.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 12 september