Belanghebbende, X bv, vraagt bij de gemeente een omgevingsvergunning aan voor de bouw van een bouwwerk en het uitvoeren van een werk. De heffingsambtenaar legt een legesaanslag op van (na bezwaar) € 28.622,50. Niet in geschil is dat art. 3.1 lid 4 Wet ruimtelijke ordening (Wro) op deze situatie van toepassing is. Dit artikellid bepaalt dat wanneer een bestemmingsplan niet tijdig is vastgesteld dan wel is verlengd, voor de gemeente de bevoegdheid vervalt "tot het invorderen van rechten ter zake van na dat tijdstip door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten die verband houden met het bestemmingsplan". Partijen verschillen van mening over wat moet worden verstaan onder "verstrekte diensten die verband houden met het bestemmingsplan".
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de legessanctie in dit geval het gehele legesbedrag raakt. Het hof is van oordeel dat uit de parlementaire geschiedenis volgt dat de term "rechten ter zake van (...) door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten die verband houden met het bestemmingsplan" ruim moet worden uitgelegd. Dat past ook bij de bedoeling van de wet, te weten het inbouwen van een financiële prikkel op het actief naleven van de actualiseringsverplichting. In dit geval wordt op grond van de tarieventabel één totaalbedrag aan leges geheven indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwactiviteit. Het hof oordeelt dat het gehele legesbedrag, dus ook de leges voor de bouwactiviteiten, dan vallen onder de legessanctie. Dit was wellicht anders geweest indien de gemeente de verschillende werkzaamheden die zij verricht als afzonderlijke belastbare feiten had aangewezen. Het gelijk is aan X bv.
Wetsartikelen:
Wet ruimtelijke ordening 3.4-1
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 29 juni