Rechtbank Gelderland oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat X BV de lening in feite zelf aan de vriend van de DGA heeft verstrekt of dat de lening onzakelijk is.

X BV is opgericht in 1989 en verricht holdingactiviteiten. Haar enig aandeelhouder/directeur is de heer A, die in 2018 een privélening van € 1 mln. verstrekt aan een zakelijke vriend uit de vastgoedsector. De overeengekomen rente is 7%. A leent de betreffende € 1 mln. zelf van X BV tegen een rente van 2%. In geschil is de VPB-aanslag over 2018 met een winstcorrectie bestaande uit het verschil tussen de rente die A van zijn vriend heeft ontvangen en de rente die X BV van A heeft ontvangen. Verder is in geschil of aan A een (verkapte) winstuitdeling is gedaan. Volgens X BV is A een solide debiteur met veel overwaarde in zijn vastgoed en is de lening inmiddels geheel terugbetaald.

Rechtbank Gelderland oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat X BV de lening in feite zelf aan de vriend van A heeft verstrekt of dat de lening van X BV aan A onzakelijk is. Uit HR 5 februari 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3236, V-N 1997/873 volgt dat X BV niet moet worden vergeleken met een gelduitlenende financiële instelling, maar met een particuliere belegger. De inspecteur maakt niet aannemelijk dat de lening tussen X BV en A niet zakelijk was. Zo betwist de inspecteur niet dat de rente op staatsobligaties in 2018 negatief was en heeft hij ook niet gemotiveerd gesteld welk percentage dan wel een zakelijk zou zijn. Het beroep van X BV is gegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 10

Instantie: Rechtbank Gelderland

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Editie: 2 oktober

Informatiesoort: VN Vandaag

22

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen