A is een van de aandeelhouders van belanghebbende, X bv. X bv is actief in de visserij. A is ook betrokken bij vof D. Vof D verstrekt een lening aan F, een vennootschap van Saint Vincent en de Grenadines. Vervolgens brengt A de lening op F in een van zijn bv's (M bv) in. Eind 2005 koopt X bv de aandelen M bv, en vormt daarmee een f.e.. M bv waardeert de vordering op F vervolgens in 2005 af naar nihil. De inspecteur accepteert deze afwaardering niet, omdat er naar zijn mening sprake is van een onzakelijke lening. Eind 2012 verkoopt M bv de vordering voor € 98.800 aan Q. X bv waardeert de vordering af van € 723.810 naar € 98.800. De inspecteur is nog steeds van mening dat er sprake is van een onzakelijke lening, en accepteert de afwaardering niet.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat er sprake is van een onzakelijke lening aan een gelieerde partij. De inspecteur heeft de afwaardering dan ook terecht niet geaccepteerd. Volgens de rechtbank is A namelijk de oprichter van F. De rechtbank hecht daarbij groot belang aan een akte van levering van een kotter waaruit blijkt dat A de oprichter en gevolmachtigde van F is. Met hetgeen X bv aanvoert houdt de rechtbank geen rekening. Volgens de rechtbank maakt X bv een en ander namelijk niet aannemelijk. De inspecteur maakt dan ook aannemelijk dat X bv en F gelieerde partijen zijn. Ook maakt de inspecteur volgens de rechtbank aannemelijk dat er sprake is van een onzakelijke lening. Daarbij wijst de rechtbank op de grote risico's voor de debiteur vanwege de internationale dimensies en het ontbreken van zekerheid. Ook wijst de rechtbank op het grote verschil tussen de aanschafwaarde van de schepen en de hoogte van de lening.
Lees ook het thema: De onzakelijke lening
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Rechtbank Gelderland
Editie: 8 juni