De bestuurder drijft, in maatschapsverband, een landbouwonderneming. In 2007 brengt de bestuurder zijn onderneming geruisloos in belanghebbende, X bv, in. Omdat X bv geen eigen bankrekening heeft, lopen haar betalingen via een bankrekening van de bestuurder. In 2007 emigreert de bestuurder naar Portugal om een melkveehouderij te beginnen in de vorm van een eenmanszaak. De investeringen in de nieuwe onderneming verlopen via zijn bankrekening, waarvan het saldo toekomt aan X bv. Verder heeft X bv een vordering op een derde in verband met de verkoop van onroerend goed in Nederland. De koper heeft de schuldig gebleven koopsom van € 650.000 uiteindelijk gestort op een bankrekening van de bestuurder. In 2014 verkoopt de bestuurder zijn Portugese eenmanszaak en keert op 30 april 2014 terug naar Nederland. In haar VPB-aangifte waardeert X bv haar vorderingen op de bestuurder af. De vordering in verband met het opstarten van de eenmanszaak naar nihil en de vordering van € 650.000 naar € 512.000. De inspecteur accepteert de afwaarderingen niet en verhoogt de winst met extra rentebaten. X bv is het daar niet mee eens, volgens haar hebben er steeds winstuitdelingen plaatsgevonden. Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de geldverstrekkingen het vermogen van X bv niet reeds vóór 1 mei 2014 geheel of ten dele definitief hebben verlaten. Er is onvoldoende aanleiding om te oordelen dat X bv al vóór 1 mei 2014 haar recht op invordering heeft prijsgegeven.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X bv er niet in is geslaagd om het van haar verlangde bewijs te leveren dat sprake is geweest van winstuitdelingen ten aanzien van de vordering in verband met het opstarten van de Portugese eenmanszaak. X bv maakt niet aannemelijk dat de geldlening op 30 april 2014 niet kon of zou worden afgelost. Het bedrag van de lening heeft het vermogen van de vennootschap niet definitief verlaten. Ook maakt X bv niet aannemelijk dat en in hoeverre dit vermeende uitblijven van de aflossing plaatsvindt als gevolg van handelen of nalaten van X bv ten gunste van de bestuurder. Voor de vordering van € 650.000 geldt dat dit bedrag op 2 september 2011 op de spaarrekening van de bestuurder is gestort. Volgens het hof valt dan niet in te zien dat op dat moment al een winstuitdeling van € 650.000 heeft plaatsgevonden. Het was op dat moment niet zo goed als zeker dat de geldlening in het geheel niet zou worden afgelost en daarmee het vermogen van X bv definitief zou hebben verlaten. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 19 september