De Hoge Raad oordeelt dat vergoedingen van immateriële schade en verlies aan arbeidskracht geen loon zijn, tenzij de werkgever aan zijn erkenning van aansprakelijkheid een hogere vergoeding verbindt dan rechtstreeks uit die aansprakelijkheid voortvloeit.

X is in dienst bij een publieke veiligheidsregio, die hem als vrijwilliger aanstelt bij een gemeentelijke brandweer. X krijgt in 2016 tijdens bluswerkzaamheden een ongeluk, waaraan hij blijvend letsel overhoudt. Zijn werkgever ontvangt uit een CAO-verplichte ongevallenverzekering een letselschadevergoeding van € 32.375. Die vergoeding is in maart 2018 aan X uitgekeerd onder inhouding van loonheffing. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden is dat terecht. X ontleent het recht op de vergoeding namelijk aan een rechtspositionele regeling, zodat de hieruit voortvloeiende uitkering tot zijn loon behoort. Ook bij een publiekrechtelijke dienstbetrekking moeten uit een rechtspositionele regeling voortvloeiende uitkeringen worden aangemerkt als uitkeringen die hun grond vinden in de dienstbetrekking (zie HR 29 juni 1983, 21.435, V-N 1983/1482, 10).

De Hoge Raad oordeelt dat vergoedingen van immateriële schade en verlies aan arbeidskracht geen loon zijn, tenzij de werkgever aan zijn erkenning van aansprakelijkheid een hogere vergoeding verbindt dan rechtstreeks uit die aansprakelijkheid voortvloeit. Als bij of krachtens de arbeidsovereenkomst geen hogere vergoedingen voor immateriële schade en verlies aan arbeidskracht zijn voorzien dan bepaald worden door de op de werkgever rustende aansprakelijkheid, dan blijft dus de hoofdregel gelden. Het doet voorts niet ter zake dat X werkzaam is in het kader van een publieke taak met mogelijk meer risico's dan normaal. Het beroep van X is gegrond. Volgt verwijzing naar Hof ’s-Hertogenbosch.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de loonbelasting 1964 10

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Loonbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 28 maart

190

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen