De heer X (belanghebbende) bestelt in 2007 een nieuwe catamaran bij een Nederlandse werf. Formeel is een Nederlands bedrijf, C, de opdrachtgever van de bouw. X zal het schip van C gaan leasen. Medio 2007 ondertekent X een aanvraag voor een verzekering met beoogde Nederlandse ligplaats. De werf stuurt een factuur van € 544.406 excl. BTW aan C. In januari 2008 wordt het schip in Duinkerken (Frankrijk) door de werf opgeleverd aan C. Dezelfde dag wordt het schip door C geleverd aan X. In mei 2008 komt het schip met meer dan 100 vaaruren in Nederland aan. Sindsdien heeft het een vaste ligplaats in Den Oever en wordt het in de winter gestald in Makkum. In geschil is de aan X opgelegde BTW-naheffingsaanslag van € 1.038.437. Volgens de inspecteur heeft X een nieuw vervoermiddel intracommunautair verworven. Rechtbank Haarlem oordeelt dat sprake is van een intracommunautaire levering door C in Frankrijk, die heeft geleid tot een intracommunautaire verwerving in Nederland aangezien het de bedoeling van X was om het schip duurzaam in Nederland te gebruiken. Het maakt dus niet uit dat X volgens de leaseovereenkomst de verplichting had om het schip minstens drie maanden in de Franse territoriale wateren te houden en daar minstens 100 uren te varen. Aan het Besluit van 25 januari 2007, nr. CPP2006/2847M, V-N 2007/11.13 kan X niet het vertrouwen ontlenen dat financiële lease niet als de levering c.q. verwerving van een goed wordt gezien, maar als een dienst. C is namelijk niet in het buitenland gevestigd. De goedkeuring in het besluit is uitsluitend bedoeld om een mogelijk BTW-geschil met een andere mogendheid te voorkomen. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 17a
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Omzetbelasting
Instantie: Rechtbank Haarlem
Editie: 1 februari