Belanghebbende, X bv, heeft van drie verschillende verkopers tegelijk, bij één akte, percelen grond gekocht met de bedoeling om op het geheel een glastuinbouwbedrijf te doen verrijzen. Vóór de levering zijn de opstallen voor rekening van de betreffende verkopers verwijderd. X bv heeft slechts over een deel van de koopsom overdrachtsbelasting voldaan omdat het grootste deel van de percelen één bouwterrein vormde, waarvan de levering volgens haar niet aan overdrachtsbelasting maar aan omzetbelasting onderworpen is. De inspecteur ziet echter op grond van nationaal recht geen levering van een bouwterrein en legt een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting met vergrijpboete op. De rechtbank volgt de inspecteur, maar acht belanghebbendes standpunt pleitbaar en vernietigt daarom de boete. Het hof oordeelt in hoger beroep dat wel degelijk een bouwterrein is geleverd en vernietigt daarom ook de naheffingsaanslag.
De Hoge Raad stemt in met de beslissing van Hof 's-Gravenhage dat de levering van de landbouwgrond aangemerkt moet worden als een met btw belaste levering van een bouwterrein, een levering die is vrijgesteld van overdrachtsbelasting. Uit het arrest Woningstichting Maasdriel volgt dat de levering van een onbebouwd terrein niet onder de btw-vrijstelling valt, wanneer uit een beoordeling van alle omstandigheden - met inbegrip van de intentie van partijen, mits deze wordt ondersteund door objectieve gegevens - blijkt dat op de datum van de levering het betrokken terrein daadwerkelijk was bestemd te worden bebouwd (HvJ EU 17 januari 2013, nr. C-543/11, BNB 2013/85). Het hof is - alles overziende - tot het oordeel gekomen dat de grond als bouwterrein aangemerkt moet worden. Daarbij heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen de werkzaamheden die zijn verricht in de directe omgeving van de grond, waardoor samen met de andere door X bv verkregen percelen één terrein is ontstaan waarop kon worden gebouwd, en het voornemen van X bv als verkrijger van dit terrein hierop nieuwbouw te stichten. De beslissing van het hof geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van de staatssecretaris ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet op belastingen van rechtsverkeer 15-1-a
Wet op de omzetbelasting 1968 11-4
Wet op de omzetbelasting 1968 11-1-a
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting, Belastingen van rechtsverkeer
Instantie: Hoge Raad (Belastingkamer)
Editie: 7 juni