X is eigenaar van een samengevoegd (kantoor)pand. Het pand ligt op een kavel met een diepe achtertuin. Het pand wordt in de jaren 2002 - 2012 verhuurd. X is daarna, vanwege de lastige markt, niet meer op zoek gegaan naar een nieuwe huurder. In 2014 neemt een bouwbedrijf contact op met X. Het bouwbedrijf wil het kantoorpand, samen met X, transformeren tot twee woningen en op het achterste deel van de kavel een twee-onder-één-kapwoning realiseren. Van de geplande samenwerking komt het niet, maar de plannen worden wel uitgevoerd. Medio 2017 verkoopt X de getransformeerde woningen. Vervolgens wordt de twee-onder-één-kapwoning door het bouwbedrijf gerealiseerd voor X. X verkoopt een van de woningen begin 2019 aan een particulier. De inspecteur legt een BTW-naheffingsaanslag op, omdat X volgens de inspecteur BTW-ondernemer is.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat X met betrekking tot de verkoop van de woning niet is aan te merken als BTW-ondernemer. Het BTW-ondernemerschap van X is namelijk in 2012, na het vertrek van de huurder van het kantoorpand, geëindigd. Ook kwalificeert X met betrekking tot de transformatie en nieuwbouw niet als BTW-ondernemer. De initiatieven en uitvoering met betrekking tot het nieuwbouwproject zijn namelijk allemaal door het bouwbedrijf ontplooid. De levering van de woning moet dus worden beschouwd als de loutere uitoefening door X van zijn eigendomsrecht en is daarom geen economische activiteit. De BTW-naheffingsaanslag wordt vernietigd.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 7
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting
Instantie: Rechtbank Gelderland
Editie: 7 september