De Hoge Raad oordeelt dat de overdracht van het perceel met het in aanbouw zijnde schoolgebouw wel een economische activiteit is. De Hoge Raad overweegt daarbij dat de onderhavige vervaardiging en overdracht geen noodzakelijke en voorafgaande voorwaarde vormen voor het verstrekken van onderwijs.

Belanghebbende, de gemeente Hardinxveld-Giessendam, pleegt in 2004-2005 op een haar toebehorend terrein nieuwbouw voor school A. Medio 2005 verkoopt de gemeente het terrein en het, in aanbouw zijnde, gebouw aan A. De gemeente brengt de door haar betaalde btw ter zake van de nieuwbouw in aftrek. De inspecteur legt ter zake van de in aftrek gebrachte btw naheffingsaanslagen op. Volgens de inspecteur heeft de gemeente de onroerende zaak namelijk niet aan het bevoegde gezag geleverd in de zin van art. 3 lid 1 onderdeel a Wet OB 1968, en heeft de gemeente niet als (btw-)ondernemer gehandeld. Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat de gemeente geen recht heeft op aftrek van voorbelasting. Hof 's-Gravenhage oordeelt dat er geen sprake is van een voor de btw-heffing in aanmerking te nemen economische activiteit en dat de gemeente geen recht heeft op aftrek van de voorbelasting. Het hof overweegt daarbij onder andere dat de gemeente op basis van de bepalingen uit de Wet op het primair onderwijs (WPO) binnen haar gemeentegrenzen als enige verplicht is voorzieningen als de onderhavige te treffen en te bekostigen voor het primair bijzonder onderwijs. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De Hoge Raad oordeelt dat de overdracht van het perceel met het in aanbouw zijnde schoolgebouw wel een economische activiteit is. De Hoge Raad overweegt daarbij dat de onderhavige vervaardiging en overdracht geen noodzakelijke en voorafgaande voorwaarde vormen voor het verstrekken van onderwijs. Volgens de Hoge Raad verricht de gemeente hier namelijk geen toezichthoudende of regelgevende activiteit met betrekking tot het primair bijzonder onderwijs. De Hoge Raad wijst er daarbij op dat het toezicht op en de regelgeving inzake het primair onderwijs niet bij de plaatselijke, maar bij de landelijke overheid berusten. Verder merkt de Hoge Raad nog op dat de WPO voorziet in de mogelijkheid dat het bevoegd gezag van een bijzondere school de onderwijsvoorziening door een ander dan de gemeente tot stand laat brengen. De Hoge Raad verwijst de zaak vervolgens naar Hof Amsterdam.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 3

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 22 april

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen