Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X geen IB-ondernemer is. Hij bezit onvoldoende zelfstandigheid ten opzichte van zijn opdrachtgevers en loopt geen ondernemersrisico. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
X is lid van enkele coöperaties en verricht werkzaamheden voor twee van deze coöperaties. De vergoedingen verantwoordt hij tot 1 januari 2008 als inkomsten uit arbeid en sindsdien als winst uit onderneming. Over de vraag of in 2008 en 2009 sprake is van loon of van winst wordt tot aan de Hoge Raad geprocedeerd (HR 1 juni 2018, 17/04369, V-N Vandaag 2018/2039). In die procedure wordt de inspecteur in het gelijk gesteld. In zijn IB-aangiften 2011 en 2012 verantwoordt X de inkomsten weer als winst uit onderneming. De inspecteur corrigeert de aangiften.
Hof Arnhem-Leeuwarden (V-N 2021/25.1.1) oordeelt dat X geen IB-ondernemer is. Hij bezit onvoldoende zelfstandigheid ten opzichte van zijn opdrachtgevers en loopt geen ondernemersrisico. X heeft alleen maar werkzaamheden verricht voor twee betalende opdrachtgevers (de twee coöperaties) en heeft zijn werkzaamheden volledig binnen de voor rekening en risico van de desbetreffende coöperatie gedreven onderneming verricht. Verder treedt X met zijn werkzaamheden niet zelfstandig naar buiten en komt de opbrengst van zijn werkzaamheden voor externe cliënten in de eerste plaats toe aan de desbetreffende coöperatie. Het gelijk is aan de inspecteur. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.5
Wet inkomstenbelasting 2001 3.4