Verwijzingshof Arnhem-Leeuwarden overweegt dat geen sprake is van een aftrekbare lijfrentepremie. De lijfrente is niet bedongen als tegenprestatie voor de overdracht van het melkveebedrijf aan de bv. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

X, belanghebbende, oefent tezamen met zijn echtgenote Y in maatschapsverband t/m 31 december 1999 een agrarische onderneming uit. De onderneming betreft een melkveebedrijf, een varkensmesterij en een akkerbouwbedrijf. Het melkquotum is in 1998 verkocht, als gevolg waarvan het melkveebedrijf is stilgelegd. Voor de boekwinst vormen X en Y een vervangingsreserve. In oktober 2000 besluiten X en Y een bv op te richten, die met terugwerkende kracht per 1 januari 2000 als maat toetreedt tot de maatschap. X en Y besluiten dan om geen nieuw melkquotum meer aan te schaffen en rekenen de vervangingsreserve tot de stakingswinst. Op 27 december 2000 sluiten X en Y een overeenkomst van lijfrente af met de bv. X doet aangifte IB 2000. De inspecteur corrigeert de aangifte omdat hij vindt dat de vrijgevallen vervangingsreserve niet aangewend kan worden voor het bedingen van een lijfrente bij de bv als bedoeld in art. 45 lid 7 onderdeel a Wet IB 1964. Volgens de inspecteur is de lijfrente niet de tegenprestatie van een (gedeeltelijke) overdracht van de onderneming. Rechtbank Breda en Hof 's-Hertogenbosch verklaren het (hoger) beroep van X ongegrond. X komt in cassatie. De Hoge Raad overweegt dat de klachten, die onder meer gericht zijn tegen de vaststellingen van het hof dat X en zijn echtgenote in het jaar 1998 het melkvee hebben verkocht, en dat ten tijde van het toetreden van de bv tot de maatschap is besloten niet meer tot vervanging van het melkquotum over te gaan, gegrond zijn. Het beroep in cassatie is gegrond. Verwijzing volgt.

Verwijzingshof Arnhem-Leeuwarden (MK III, 2 juli 2013, 12/00588, V-N 2013/51.1.2) overweegt dat X niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een aftrekbare lijfrentepremie. De lijfrente is niet bedongen als tegenprestatie voor de overdracht van het melkveebedrijf aan de bv. Het hof acht het aannemelijk dat het melkveebedrijf uiterlijk ten tijde van het toetreden van de bv tot de maatschap definitief is beëindigd. Het hoger beroep is ongegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 18 juli

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen