Eiser slaagt er niet in aannemelijk te maken dat hij nooit lijfrentepremieaftrek heeft genoten zodat de belastinginspecteur tot een juist bedrag belasting heeft geheven.

X stort in 1990 een bedrag van, omgerekend, € 5.063 voor een lijfrenteverzekering. Verder heeft X een tweede lijfrenteverzekering waarvoor hij in de periode 1987 tot en met 2010 in totaal € 39.861 aan premies heeft betaald. In 2011 ontvangt X een uitkering van € 5.743 uit de eerste verzekering en een uitkering van € 50.000 uit de tweede verzekering. De inspecteur gaat er bij het opleggen van de aanslag IB/PV 2011 van uit dat X de premies in de periode 1999 tot en met 2010 niet heeft afgetrokken. In geschil is of de inspecteur de uitkeringen voor het overige deel terecht in de belastingheffing betrekt.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur de uitkeringen op juiste wijze in de belastingheffing betrekt. Het is aan X om aan te tonen dat hij de premies nooit heeft afgetrokken. X maakt dit niet aannemelijk. De rechtbank verklaart X' beroep daarom ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 Onderdeel O

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Belastingrecht algemeen

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 3 maart

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen