Belanghebbende, X, exploiteert in maatschapsverband een veehouderij met zijn vrouw (Y). In 2001-2002 worden er plannen gemaakt om een bv op te richten en de onderneming met de bv in maatschapsverband, en mede met een zoon (A), voort te zetten. In april 2002 is vervolgens een bv opgericht en in augustus 2002 is de maatschap tussen X, Y en de bv tot stand gekomen. A heeft inmiddels besloten om een boerderij in Duitsland te kopen. Eind 2002 wordt bijna 37 ha. grond verkocht. X en Y bedingen voor de overdrachtswinst die zij bij de inbreng in de maatschap realiseren een lijfrente bij de bv. De inspecteur is echter van mening dat X de premie niet in aftrek kan brengen.
Hof Leeuwarden overweegt dat voor de aftrek van de lijfrentepremie van belang is of begin juni 2002 reeds vaststond dat de onderneming binnenkort zou worden geliquideerd. Volgens het hof was dat niet het geval. Het hof stelt namelijk vast dat op dat moment nog de intentie bestond om de veehouderij voort te zetten. Het hof wijst er hierbij op dat A pas in augustus 2002 besloot om de onderneming van zijn ouders niet voort te zetten, omdat hij inmiddels over een lucratiever alternatief beschikte, de boerderij in Duitsland. X kan de lijfrentepremie in aftrek brengen.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.129
Wet inkomstenbelasting 2001 3.126
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hof Leeuwarden
Editie: 26 november