A en B houden ieder 50% van de aandelen in belanghebbende, X bv. B verricht secretariële werkzaamheden voor X bv. In hoger beroep is nog in geschil of de inspecteur het loon van B voor de jaren 2004 en 2006 terecht heeft gecorrigeerd en of over deze jaren terecht boeten zijn opgelegd.
Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur bevoegd was een naheffingsaanslag loonheffing aan X bv op te leggen voor het tijdvak 2004. Het hof verwerpt het betoog dat de inspecteur door onzorgvuldig onderzoek bij B in de IB-sfeer niet langer bevoegd was loonbelasting na te heffen. Deze situatie doet zich volgens het hof niet voor, aangezien de IB-aangifte van B met daarin de arbeidsbeloning van € 7500 geen aanleiding gaf tot nader onderzoek. Het hof besluit de boete 2004 wel te vernietigen. X bv heeft weliswaar niet aannemelijk gemaakt dat een arbeidsbeloning van € 7500 gebruikelijk is voor de werkzaamheden van B, maar deze beloning is ook niet zozeer in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is, dat daaruit volgt dat het aan grove schuld van X bv te wijten is dat de nageheven belasting niet tijdig is betaald. Het hoger beroep 2004 is ongegrond voor de naheffingsaanslag en gegrond voor de boete. X maakt voor het jaar 2006 niet aannemelijk dat een lager loon dan € 16.800 gerechtvaardigd is voor de secretariële werkzaamheden van B, zodat ook het hoger beroep 2006 ongegrond is.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 12a
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Loonbelasting
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 1 september