Advocaat-generaal Wahl concludeert dat de door Luxemburg afgegeven E 101-verklaringen geen rechtsgevolgen hebben. De A-G gaat er daarbij vanuit dat X en Van Dijk Rijnvarenden zijn en niet binnen de werkingssfeer van EG-verordening nr. 1408/71 vallen.

Belanghebbende, X, werkt als stuurman op motorschip D. Het schip vaart niet alleen op de Rijn, maar merendeels op andere binnenwateren. In 2006 werkte X voor het in Luxemburg gevestigde E Sarl. Voor de werkzaamheden die X verricht heeft het in Luxemburgse bevoegde orgaan (L) een E101-verklaring afgegeven. In zijn IB-aangifte verzoekt X om PVV-vrijstelling en om aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. X is namelijk van mening dat hij in Luxemburg is verzekerd. De inspecteur honoreert het verzoek van X niet. Volgens hem is X namelijk in Nederland verzekerd. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X als rijnvarende in de zin van het Rijnvarendenverdrag moet worden aangemerkt en dat de toewijzingsregels van het Rijnvarendenverdrag op hem van toepassing zijn. Vervolgens onderzoekt het hof welke betekenis aan de E101-verklaring moet worden gegeven. Het hof merkt hierbij op dat het twijfelt aan het argument van de inspecteur dat de E101-verklaring betekenisloos is omdat de verklaring een juridische basis ontbeert. Het hof wijst er vervolgens op dat L de E101-verklaring ten onrechte heeft afgegeven, en dat deze op grond van het Fitzwilliam Executive Search-arrest van het HVJ EU (10 februari 2000, nr. C-202/97), ook al is ze fout, bindend is. Volgens het hof is het echter niet boven iedere twijfel verheven dat de afgegeven E101-verklaring valt onder de reikwijdte van de Fitzwilliam doctrine. Verder overweegt het hof dat de Nederlandse beginselen van behoorlijk bestuur rechtsbescherming aan X zouden bieden, maar dat het niet boven iedere twijfel verheven is, of het EU-recht dezelfde rechtsbescherming aan X biedt. Het hof besluit daarom om prejudiciële vragen aan het HvJ EU te stellen.

T.A. van Dijk woont in Nederland en is in loondienst werkzaam bij A, een in Luxemburg gevestigd bedrijf. Van 1 januari tot en met 30 juni 2007 werkt Van Dijk als kapitein op een binnenvaartschip, waarvoor in Nederland een Rijnvaartverklaring is afgegeven. Hij beschikt over een E 101-verklaring, afgegeven door de Luxemburgse autoriteiten. Volgens deze verklaring is vanaf 1 september 2004 de sociale zekerheidswetgeving van Luxemburg op hem van toepassing. In geschil is of Van Dijk in het eerste halfjaar van 2007 in Nederland verplicht verzekerd en premieplichtig is voor de volksverzekeringen en de zorgverzekering. Hof Den Haag beslist dat X is aan te merken als Rijnvarende in de zin van het Rijnvarendenverdrag. Op grond van dit verdrag is de socialezekerheidswetgeving van Nederland op hem van toepassing. Aan de E 101-verklaring kan volgens het hof geen waarde worden gehecht, aangezien zij is afgegeven op grond van EG-verordening nr. 1408/71. De Hoge Raad heeft prejudiciële vragen aan het HvJ EU gesteld.

Advocaat-generaal (A-G) Wahl concludeert dat de door Luxemburg afgegeven E 101-verklaringen, die inhouden dat de Luxemburgse socialezekerheidswetgeving op X en Van Dijk van toepassing is, geen rechtsgevolgen hebben. De A-G gaat er daarbij vanuit dat X en Van Dijk Rijnvarenden zijn, en daarom niet binnen de werkingssfeer van EG-verordening nr. 1408/71 vallen.

[Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Premieheffing

Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie (Advocaat-Generaal)

Editie: 18 mei

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen