Hof Den Haag oordeelt in hoger beroep dat X de werkzaamheden niet zelfstandig voor zijn vier opdrachtgevers uitvoert, ondanks dat hij over een machinistenvergunning en een bevoegdheidsbewijs beschikt. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.

X verricht in 2015 via een uitzendbureau werkzaamheden als machinist/rangeerder en geeft de inkomsten aan als winst uit onderneming. X beschikt aanvankelijk over een VAR-wuo, die door de inspecteur later is herzien in een VAR loon uit dienstbetrekking (VAR-loon). X vecht deze herziening vergeefs aan (zie V-N 2017/51.18.25). Volgens Rechtbank Den Haag is sprake van loon uit dienstbetrekking, maar heeft de inspecteur het motiveringsbeginsel geschonden door in de uitspraak op bezwaar niet in te gaan op de stelling van X dat de door hem gemaakte kosten aftrekbaar zijn. X heeft volgens de rechtbank daarom recht op een proceskostenvergoeding. X gaat in hoger beroep. Inmiddels is niet meer in geschil dat X € 10.357 kan aftrekken. Dat heeft hij namelijk doorbetaald aan collega's die diensten van hem hebben overgenomen.

Hof Den Haag (V-N 2021/38.20.7) oordeelt dat X de werkzaamheden niet zelfstandig voor zijn vier opdrachtgevers uitvoert, ondanks dat hij over een machinistenvergunning en een bevoegdheidsbewijs beschikt. Er is dus sprake van (fictieve) dienstbetrekkingen. Door pas in hoger beroep bewijsstukken van de aftrekbare kosten te overleggen, vloeide de noodzaak tot het instellen van het hoger beroep uitsluitend voort uit de handelwijze van X. De inspecteur stelt dus terecht dat X geen recht heeft op een proceskostenvergoeding. X gaat in cassatie, maar betaalt het griffierecht niet. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:75

Wet inkomstenbelasting 2001 3.81

Wet inkomstenbelasting 2001 3.5

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 18 januari

10

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen