Belanghebbende, X bv, is een fiscale eenheid voor de omzetbelasting, bestaande uit een tiental vennootschappen. Eén van de vennootschappen, A nv, heeft managementovereenkomsten gesloten met een drietal, niet tot de fiscale eenheid behorende vastgoedvennootschappen. Deze vastgoedvennootschappen zijn opgericht door pensioenfondsen, na de oprichting zijn ook certificaten van aandelen aan derden uitgegeven. Het in deze vennootschappen ingebracht vermogen is belegd in onroerende zaken. Alle werkzaamheden ten behoeve van de vastgoedvennootschappen worden uitgevoerd door of onder verantwoordelijkheid van A nv, die hiertoe managementovereenkomsten met de vastgoedvennootschappen heeft gesloten. In geschil is de vraag of er sprake is van ter collectieve belegging bijeengebracht vermogen en zo ja of de diensten van A nv vallen onder artikel 11, eerste lid, aanhef en onder i, sub 3 Wet OB 1968. De inspecteur is van mening dat voor toepassing van de vrijstelling er sprake moet zijn van fondsen van kleine beleggers die eigenaar blijven van de ingelegde gelden. Rechtbank Breda heeft het beroep van X bv tegen de opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting gegrond verklaard. De inspecteur komt in hoger beroep.
Hof ‘s-Hertogenbosch verwerpt de visie van de inspecteur met verwijzing naar het arrest van het HvJ van 28 juni 2007, zaak C-363/05, V-N 2007/36.25 (J.P. Morgan Fleming Claverhouse). Ook de tweede in geschil zijnde vraag beantwoordt het hof, onder verwijzing naar de arresten van het HvJ van 4 mei 2006, nr. C-169/04), V-N 2006/45 (Abby National II) en HvJ 13 december 2001, C-235/00, V-N 2002/5.26 (CSC Financial Services Ltd) bevestigend. Het hoger beroep van de inspecteur is ongegrond.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 6 november