Belanghebbende (X bv) start in 1997 met de exploitatie van een postorderbedrijf op het gebied van voedingssupplementen en natuurgeneesmiddelen. Haar omzet bedraagt in dat jaar € 99.377. In 1998 bedraagt de omzet € 900.756 en in 2003 € 70 mln. Eind 1998 sluit belanghebbende een overeenkomst met een bedrijf (H) op het gebied van direct mail en direct marketing. H is gevestigd op de Britse Maagdeneilanden en aldaar vrijgesteld van belastingheffing. Partijen komen hierbij overeen dat H voor € 0,45 20% van de aandelen in belanghebbende ontvangt voor haar diensten en een consultancy fee van US$ 10.000 per maand. In de loop der jaren wordt deze fee verhoogd en bedraagt hij per 1 januari 2004 US$ 48.000 per kwartaal. De inspecteur accepteert de aftrek van de consultancy fee van € 249.616 over het jaar 2002 niet. Volgens de inspecteur is er geen sprake van zakelijke kosten. Verder stelt hij dat geen redelijk denkende ondernemer dergelijke hoge kosten zou maken. Rechtbank Breda beslist dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten zijn gemaakt voor de marketingadviezen van H en niet voor iets anders. Gezien de ontwikkeling van de omzet van het bedrijf acht de rechtbank de gedane uitgaven ook niet van dien aard dat geen redelijk denkende ondernemer deze uitgaven zou hebben gedaan met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. Het gelijk is aan belanghebbende. De rechtbank vernietigt de aanslag.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat de uitgaven aan consultancy fee zijn gedaan met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. Het hof acht daarbij van belang dat de omzetstijging is toe te schrijven aan de marketingdiensten van H. Het hof verwerpt de stelling van de inspecteur dat tegenover de uitgaven geen tegenprestatie staat. Volgens het hof komt uit de overgelegde e-mails namelijk een duidelijk beeld naar voren van de door H verrichte diensten. Verder stelt het hof nog vast dat het totale marketingbudget van belanghebbende 33,1% van de omzet bedraagt en dat de bedragen die aan H zijn betaald slechts 2,82% van het totale marketingbudget vormen en nog geen 1% van de omzet. Volgens het hof is er – mede gezien de gerealiseerde omzetstijging van belanghebbende – geen sprake van een wanverhouding van de in aftrek gebrachte bedragen. Verder doet daar volgens het hof ook niet aan af dat H op de Britse Maagdeneilanden is gevestigd. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch