Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur de belastingrente niet hoeft te matigen. X heeft het inkomen uit sparen en beleggen niet verdeeld tussen haar en haar fiscaal partner en heeft een deel van de spaartegoeden niet in de aangifte vermeld.

In haar IB-aangifte 2015 verzuimt X om een aandeel in de rendementsgrondslag aan zichzelf toe te rekenen. In de aangifte van haar echtgenoot is ook geen aandeel in de rendementsgrondslag aangegeven. De rendementsgrondslag in box 3 is dus in beide aangiften buiten beschouwing gelaten. Bij het vaststellen van de aanslag deelt de inspecteur mee dat hij van de aangifte zal afwijken, omdat X over meer vermogen beschikt dan zij heeft aangegeven en dat hij het box 3-vermogen aan haar zal toerekenen. Tevens brengt hij belastingrente in rekening. X is van mening dat er ten aanzien van de vermogensrendementsheffing sprake is van een individuele en buitensporige last. Ook is zij het niet eens met de in rekening gebrachte belastingrente.

Hof Arnhem-Leeuwarden verwijst met betrekking tot de houdbaarheid van de vermogensrendementsheffing naar de jurisprudentie van de Hoge Raad. Hieruit blijkt dat weliswaar een rechtstekort aanwezig is, maar dat de rechter alleen kan ingrijpen als een belastingplichtige wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last. Volgens het hof is daar, gezien het inkomen van X, geen sprake van. Ook is er geen reden tot matiging van de belastingrente. Het berekenen van belastingrente is het gevolg van het onjuist doen van aangifte door X. Het hoger beroep is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 30fb

Wet inkomstenbelasting 2001 5.2

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting

Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden

Editie: 9 oktober

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen