X is voorzitter van een ANBI-stichting. Als feitelijk leidinggever heeft hij vijf onjuiste BTW-aangiften van die stichting ingediend. In geschil is of Hof ’s-Hertogenbosch bij de strafoplegging terecht rekening houdt met 39 andere onjuiste aangiften die niet ten laste zijn gelegd. Die andere aangiften kunnen volgens het hof worden beschouwd als omstandigheden, waaronder de in de bewezenverklaring genoemde onjuiste aangiften zijn begaan en waaruit het grootschalige karakter van de fiscale fraude blijkt. X krijgt een gevangenisstraf van twaalf maanden. Volgens de Hoge Raad (2 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:260, V-N 2021/13.16) blijkt uit het proces-verbaal van de zitting niet dat aannemelijk is geworden dat die andere aangiften (opzettelijk) onjuist zijn gedaan en evenmin dat X aan het (opzettelijk) doen van die aangiften feitelijk leiding heeft gegeven. Volgt partiële vernietiging – uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging – en terugwijzing. Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt dat het belastingnadeel van 22 onjuiste aangiften € 147.968 is, waarvan nog niets is terugbetaald. Er wordt geen acht geslagen op het nadeel dat is ontstaan uit eerdere aangiften, omdat daaraan in eerste aanleg, noch in hoger beroep bij de behandeling ter terechtzitting specifieke aandacht is geschonken. Hoewel in de tenlastelegging slechts vijf aangiften zijn gespecificeerd en bewezen zijn verklaard, kan bij de straftoemeting rekening worden gehouden met het nadeel van € 147.968. Er is namelijk steeds op gelijke strafrechtelijk verwijtbare wijze gehandeld als bij de vijf bewezenverklaarde. Dit volgt uit de identieke terugkerende fictieve bedragen in de betreffende aangiften. Al deze aangiften waren aldus – mede - onderwerp van gesprek en daaruit blijkt de grootschaligheid. X krijgt een gevangenisstraf van zeven maanden. Hij gaat wederom in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat X zijn klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof (art. 81 lid 1 Wet RO). Ambtshalve wordt overwogen dat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, zodat de redelijke termijn is overschreden. De straf wordt daarom gematigd tot zes maanden en drie weken.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 69
Instantie: Hoge Raad
Rubriek: Omzetbelasting, Strafrecht, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 19 november
Informatiesoort: VN Vandaag