Belanghebbende, X, en haar echtgenoot zijn in gemeenschap van goederen gehuwd. Zij wonen samen in de echtelijke woning die eigendom is van de echtgenoot. De Woz-waarde van de woning wordt bij beschikking van 29 februari 2012 vastgesteld op € 259 000. De beschikking is ten name van de echtgenoot gesteld. Tegen deze beschikking is geen bezwaar gemaakt, noch door de echtgenoot noch door X. X acht de vastgestelde waarde te hoog en wenst (alsnog) in bezwaar te komen. Met het oog daarop heeft haar gemachtigde bij brief van 2 maart 2013, dus ruim een jaar na de voornoemde beschikking, de heffingsambtenaar verzocht haar een voor bezwaar vatbare medebelanghebbendebeschikking als bedoeld in artikel 28 van de Wet Woz af te geven. Dit verzoek wijst de heffingsambtenaar af. Volgens de heffingsambtenaar had X tijdig bezwaar moeten maken tegen de aan haar echtgenoot afgegeven waardevaststellingsbeschikking. Het is niet de bedoeling van de wetgever geweest om met toepassing van artikel 28 van de Wet Woz voor echtgenoten een mogelijkheid te creëren om de wettelijk voorgeschreven bezwaartermijn te omzeilen. X komt in beroep. Rechtbank Gelderland beslist dat X wel recht heeft op afgifte van de verzochte medebelanghebbendebeschikking. Het College van B&W komt in (sprong)cassatie. Advocaat-Generaal (A-G) IJzerman heeft een conclusie genomen. Volgens de A-G heeft X een belang bij afgifte van een WOZ-beschikking 2012 op haar eigen naam. De A-G is van mening dat het ‘belang' waar het hier om gaat is dat degene die bezwaar of beroep instelt, door de aanwending van die fiscale rechtsmiddelen in principe in een voordeligere financiële positie kan komen. Volgens de A-G heeft de rechtbank hier kennelijk als belang gezien dat de echtgenoot van X en zij in gemeenschap van goederen zijn getrouwd en beiden een deel van de ozb en waterschapsbelasting betalen. Hiermee is het voor X aanwezige belang op juiste wijze is vastgesteld. Uit de tekst van artikel 28 van de Wet WOZ en de wetsgeschiedenis daarvan volgen voor het recht hebben op een medebelanghebbendebeschikking slechts twee voorwaarden, aldus de A-G. De eerste is het belangvereiste. De tweede is de beperking in de tijd inhoudende dat in een verzochte medebelanghebbendebeschikking uiterlijk kan worden terug gegaan tot het begin van het kalenderjaar dat voorafgaat aan dat waarin het verzoek wordt gedaan. Verdere beperkingen zijn er volgens de A-G niet. Het beroep in cassatie dient ongegrond te worden verklaard.
Wetsartikelen:
Wet waardering onroerende zaken 28
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Waardering onroerende zaken
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 14 april