Belanghebbende, X, dient een wrakingsverzoek in bij de Hoge Raad, gericht tegen de raadsheren Schaap, Van Loon en Fierstra.
De Hoge Raad wijst de wrakingsverzoeken van X af. X stelt dat uit de mededeling door de Hoge Raad dat de raadsheren Schaap, Van Loon en Fierstra in het openbaar uitspraak zullen doen op de rol van 3 oktober 2014, blijkt dat deze raadsheren niet zijn ingegaan op zijn verzoeken om de behandeling van de zaken aan te houden of te schorsen, teneinde preventief te (doen) onderzoeken of in de procesgang de rechtsmiddelen bezwaar, hoger beroep en cassatie effectief zijn, zoals wordt vereist door onder meer het rechtstreeks werkend gemeenschapsrecht. De Hoge Raad overweegt dat de bezwaren van X tegen de genoemde raadsheren berusten op juridische opvattingen van X over de betekenis van Europese rechtsregels. Over deze juridische opvattingen kan alleen in de cassatieprocedures van X een beslissing worden genomen. De mededeling over de datum en het tijdstip waarop door de genoemde raadsheren uitspraak zal worden gedaan, houdt op geen enkele wijze een indicatie in van de inhoud van die uitspraken en loopt dus ook niet vooruit op de inhoud van daarin vervatte beslissingen over door X in de cassatieprocedures opgeworpen punten. Daarom valt aan die mededeling niet de gevolgtrekking te verbinden dat de rechterlijke onpartijdigheid van de genoemde raadsheren schade zou kunnen lijden. De omstandigheid dat de raadsheren Schaap en Van Loon in een aan het raadsheerschap voorafgaande functie werkzaam waren in het Hof Amsterdam, biedt geen grond voor gerechtvaardigde twijfel aan hun niet‑vooringenomenheid ten aanzien van de behandeling van de door X ingestelde beroepen in cassatie tegen de uitspraken van dat hof.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:15