De Staatssecretaris van Financiën heeft de memorie van antwoord in zake het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en het Belastingplan 2014 (novelle met nr. 33.847) aan de Eerste Kamer verstrekt. Hij deelt mede dat gegevens van De Nederlandse Bank laten zien dat de gemiddelde pensioenpremie in 2014 1,6%-punt lager is dan in 2013. Volgens hem komt dat door de versobering van de pensioenopbouw. Verder stelt hij dat bij verlaging van de pensioenpremie, het werknemersdeel van de pensioenpremie, dat op het loon van de werknemers wordt verhaald, automatisch lager wordt. Dit leidt tot een hoger nettoloon. De vrijval van de werkgeverspremies zal door de werknemersorganisaties aan de orde worden gesteld bij het arbeidsvoorwaardenoverleg. De mate waarin en de snelheid waarmee de vrijvallende premies worden omgezet in hogere lonen, hangt af van conjuncturele omstandigheden en van de onderhandelingspositie van werkgevers en werknemers. Ook deelt hij (nogmaals) mede dat het kabinet ervoor kiest om het oorspronkelijke wetsvoorstel 33.610 en de novelle 33.847 eerst te behandelen en de aanvullende wensen van de nettolijfrente in de tweede pijler en de antimisbruikbepaling later. De introductie van de nettolijfrente in de tweede pijler en de antimisbruikbepaling in box 3 betreffen namelijk geen aanpassing van de novelle en kunnen op zichzelf staan. Het kabinet hecht aan een spoedige behandeling van de wetsvoorstellen 33.610 en 33.847 omdat zo de pensioenuitvoerders voldoende tijd hebben om voor de grootste groep deelnemers de wijzigingen door te voeren.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Loonbelasting
Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën
Editie: 23 april