Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de wetgever met de regeling van box 3 die sinds 2017 geldt de fair balance niet heeft overschreden. Ook is er geen sprake van een buitensporige last op stelselniveau. De wetgever heeft wel de grenzen bereikt van zijn ruime beoordelingsmarge.

Het gezamenlijke box 3-vermogen van belanghebbende, X, en zijn echtgenote bedraagt € 773.849. Zij hebben hierover € 1916 aan inkomsten genoten. Het aan X toegerekende box 3-vermogen bedraagt € 648.000. X is hierover € 8565 aan IB verschuldigd. Volgens X is de vermogensrendementsheffing in het belastingjaar 2017 op regelniveau in strijd met art.1 EP EVRM en art. 14 EVRM.

Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de wetgever met de regeling van box 3 die sinds 2017 geldt de fair balance niet heeft overschreden. Ook is er geen sprake van een buitensporige last op stelselniveau. Volgens de rechtbank is de voor het jaar 2017 geldende vermogensmix op zichzelf niet ongeschikt als middel om de doelen van realiteitszin en uitvoerbaarheid te bereiken. Daarbij heeft de wetgever geen buitenproportionele keuze gemaakt. Over de combinatie van de vermogensmix en de vermogensrendementsheffing merkt de rechtbank wel op dat de wetgever de grenzen heeft bereikt van zijn ruime beoordelingsmarge. Zowel bij het bepalen van het forfaitaire rendement als bij het vaststellen van de vermogensmix is er niet of nauwelijks een veiligheidsmarge gehanteerd. Ook is er geen tegenbewijsregeling voor ‘uitschieters’ in de regeling van box 3 opgenomen, omwille van de uitvoerbaarheid. De uitvoerbaarheid heeft volgens de rechtbank op onderdelen de overhand gekregen op de realiteitszin. De aanslag blijft echter in stand.

Lees ook het thema Box 3

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 5.2

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Belastingrecht algemeen

Instantie: Rechtbank Noord-Holland

Editie: 6 april

12

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen