Een gevoegde dochter van X bv exploiteert een hotel-restaurant. In verband met investeringen die betrekking hebben op de verbouwing van het hotel-restaurant, claimt X bv MIA. Het agentschap dat adviseert met betrekking tot de MIA-aanvraag, geeft een negatief advies met betrekking tot de verbouwing van het restaurant en de keuken van het hotel-restaurant. Volgens het agentschap is er namelijk niet uitsluitend duurzaam geproduceerd hout toegepast. X bv stelt dat het niet redelijk is dat de MIA niet wordt toegekend. X wijst er hierbij op dat het een investering betreft van circa € 1 mln, en dat slechts voor € 700 aan niet-gecertificeerd hout is gebruikt. Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur mocht uitgaan van de door X bv overgelegde facturen. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat voor circa € 8000 niet-gecertificeerd hout is gebruikt. Volgens de rechtbank is de MIA dan ook terecht niet verleend. Verder acht de rechtbank het ook niet onredelijk of in strijd met de bedoeling van de wetgever, dat wegens een dergelijk bedrag aan niet-gecertificeerd hout de MIA-aanvraag in zijn geheel wordt afgewezen. Het gelijk is aan de inspecteur.
Hof Den Haag oordeelt dat het doel en de aard van de MIA met zich brengen dat art. 3.42a Wet IB 2001, en de op die bepaling gebaseerde regelingen, restrictief moeten worden uitgelegd. Het hof overweegt daarbij dat de Milieulijst een gedetailleerde en exacte omschrijving van de bedrijfsmiddelen bevat waarvoor MIA wordt verleend, en dat deze lijst jaarlijks wordt herzien. Ook wijst het hof er op dat is vereist dat de gehele keten van houtproductie tot en met het eindproduct gecertificeerd moet zijn. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.42a
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 22 juli