Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de middelingsbeschikking onherroepelijk vast staat, zodat X geen ander middelingstijdvak meer kan kiezen. De latere vermindering van de teruggaaf is ook geen nieuwe middelingsbeschikking.
X verzoekt in 2020 om middeling voor 2017, 2018 en 2019 en krijgt een teruggaaf van € 3716. Ruim na de bezwaartermijn verzoekt X om de middeling alsnog toe te passen voor 2018, 2019 en 2020. In geschil is of dat bewaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Nadat de aanslag over 2019 is verminderd, wordt de teruggaaf verminderd. X maakt bezwaar tegen de verminderingsbeschikking en verzoekt nogmaals om wijziging van het middelingstijdvak. Het bewaar tegen deze verminderingsbeschikking wordt behandeld als een rechtstreeks beroep (prorogatie).
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de middelingsbeschikking onherroepelijk vast staat, zodat X geen ander middelingstijdvak meer kan kiezen (zie HR 29 augustus 2000, 35.032, V-N 2000/40.9). De keuze om te vroeg een middelingsverzoek in te dienen, blijft dus voor zijn rekening. Het rechtstreekse beroep tegen de verminderingsbeschikking is niet-ontvankelijk. Dit is namelijk een ambtshalve gegeven beslissing, die niet voor bezwaar en beroep vatbaar is. Het maakt niet uit dat op de beschikking staat dat hiertegen wel bezwaar mogelijk is. De beschikking is ook geen nieuwe middelingsbeschikking, omdat voor dit standpunt geen wettelijke grondslag bestaat.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 9.6
Wet inkomstenbelasting 2001 3.154
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 8 maart