Hof Amsterdam oordeelt in hoger beroep conform het standpunt van partijen dat de rechtbank voor de alsnog verleende aftrek van specifieke zorgkosten heeft nagelaten de verhogingsfactor (art. 6.19 Wet IB 2001) toe te passen. Vanwege deze - vrij evidente - misslag wordt een lage proceskostenvergoeding toegekend.
X claimt in haar IB-aangiften 2013 en 2014 met succes aftrek van specifieke zorgkosten. In geschil zijn de navorderingsaanslagen, waarbij die aftrekposten alsnog geheel zijn geschrapt. Pas in de beroep overlegt X diverse stukken die de aftrek moeten onderbouwen. Volgens Rechtbank Noord-Holland is de aftrek van vervoerskosten in beide jaren terecht gecorrigeerd. X heeft namelijk geen eigen auto, zodat kennelijk met het openbaar vervoer is gereisd. Hiervan zijn echter geen bewijsstukken overgelegd. X krijgt wel alsnog aftrek voor consulten bij een natuurgeneeskundig therapeute, tandartskosten en extra kosten voor kleding en beddengoed. Wegens het overschrijden van de redelijke termijn volgt een immateriële schadevergoeding van € 1000. X gaat in hoger beroep.
Hof Amsterdam oordeelt conform het standpunt van partijen dat de rechtbank voor de aftrek van de specifieke zorgkosten heeft nagelaten de zogenaamde verhogingsfactor (art. 6.19 Wet IB 2001) toe te passen. Het beroep van X is slechts in zoverre gegrond. Het niet toepassen van de verhogingsfactor voor de specifieke zorgkosten is een - vrij evidente - misslag van de rechtbank. In het hoger beroep zoals het is ingesteld, is dit een ondergeschikt punt. Het Hof vermindert de proceskostenvergoeding tot € 374, dit is een kwart van de normale vergoeding.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Wet inkomstenbelasting 2001 6.19
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Wet inkomstenbelasting 2001 6.17
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 23 mei