Hof 's-Gravenhage oordeelt dat de Hoge Raad niet op zijn beslissing is teruggekomen. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

Belanghebbende dient op 31 december 2009 zijn IB-aangifte 2004 in. Hierbij merkt hij zijn moeder (A) aan als zijn fiscale partner. De inspecteur wijkt af van de aangifte, omdat aan A reeds in 2007 een aanslag IB 2004 is opgelegd, waarbij A niet voor fiscaal partnerschap met belanghebbende heeft gekozen. Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat een gezamenlijke keuze voor kwalificatie als partner niet meer mogelijk is wanneer de aanslag van één van de beoogde partners reeds onherroepelijk vaststaat.

Hof 's-Gravenhage (MK I, 3 januari 2012, BK-11/00204, V-N 2012/53.1.1) oordeelt dat de Hoge Raad niet op zijn beslissing is teruggekomen. Nu de aanslag van A reeds onherroepelijk vaststaat, kan belanghebbende dan ook niet meer voor fiscaal partnerschap met A kiezen. Verder acht het hof nog van belang dat A belanghebbendes aangifte niet mede heeft ondertekend. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 1.2

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 1 maart

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen