Belanghebbende, X bv, verwerft in 2008 de aandelen in C bv. Vanaf de aankoop vormt X bv een f.e. met C bv en haar dochtermaatschappijen. In 2010 wordt C bv ontbonden, en houdt C bv op te bestaan wegens gebrek aan baten. X bv wil een verlies van € 10 mln uit 2010 verrekenen met de voorvoegingswinst van C bv uit 2007. De inspecteur weigert om de gevraagde verliesverrekeningsbeschikking af te geven, en handhaaft de weigeringsbeschikking op het bezwaar van X bv.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (MK, 19 mei 2015, AWB 14/7675, V-N 2015/34.1.6) oordeelt dat de inspecteur X bv niet-ontvankelijk in haar bezwaar had moeten verklaren. Volgens de rechtbank gaat de afwijzingsbeschikking namelijk C bv aan en niet X bv. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en het bezwaar niet-ontvankelijk.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:5