De heer X doet op 20 april 2016 een BPM-teruggaafverzoek vanwege de export van een in Nederland geregistreerde auto. Deze registratie is op 29 januari 2016 beëindigd en op 17 maart 2016 is de auto in Duitsland geregistreerd. Aanvankelijk is het verzoek afgewezen, maar na bezwaar is de teruggaaf alsnog verleend. Verder is ambtshalve een forfaitaire kostenvergoeding toegekend van € 246. Volgens Rechtbank Den Haag is het beroep van X niet-ontvankelijk. In hoger beroep is onder meer in geschil of X recht heeft op een hogere bezwaarkostenvergoeding en of de hoorplicht in de bezwaarfase is geschonden.
Hof Den Haag oordeelt dat het beroep door de rechtbank ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, aangezien zij had moeten beslissen of X recht had op een hogere bezwaarkostenvergoeding. Door deze beslissing kon X namelijk in een betere positie komen. De hoorplicht is niet door de inspecteur geschonden, aangezien volledig tegemoet is gekomen aan het bezwaar. X claimt ook vergeefs rente over de teruggaaf. Het hof oordeelt dat de rechtbank het beroep ongegrond had moeten verklaren. Voor het beroep en hoger beroep krijgt X een proceskostenvergoeding van in totaal € 501 en de griffier moet het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 253 aan X vergoeden.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:75