Mogelijke overschrijding van redelijke termijn is voldoende procesbelang

Aan X bv is een BPM-naheffingsaanslag opgelegd, die na bezwaar is vernietigd. Volgens Rechtbank Den Haag is het beroep van X bv reeds daarom niet-ontvankelijk. Bovendien is conform het verzoek van X bv al een forfaitaire bezwaarkostenvergoeding toegekend. De hoorplicht is in de bezwaarfase ook niet geschonden. In hoger beroep is onder meer in geschil of de redelijke termijn is overschreden en of X bv recht heeft op vergoeding van rente voor de betaalde naheffingsaanslag.

Hof Den Haag (V-N Vandaag 2018/2823) oordeelt dat het beroep door de rechtbank ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, aangezien zij ook had moeten beslissen of X bv recht had op een immateriële schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn in de bezwaarfase. Er was namelijk sprake van een beslissing die de rechtbank kon nemen, waardoor X bv in een betere positie kon komen. Aangezien deze zaak samenhangt met de procedure wegens het voldoen op aangifte voor dezelfde auto en de rechtbank in die zaak al een immateriële schadevergoeding heeft toegekend van € 1500 (zie 18/00402) kan het daar bij blijven. De rechtbank had het beroep van X bv dus ongegrond moeten verklaren. Voor wat betreft de geclaimde rente wordt overwogen dat X bv zich uiterlijk na het onherroepelijk worden van deze uitspraak kan wenden tot de ontvanger (zie HR 3 maart 2017, nr. 16/01176, V-N 2017/14.9). Het beroep van X bv is ongegrond. De griffier moet wel het griffierecht aan X bv vergoeden, omdat de inspecteur geen enkel verwijt treft.

De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hoge Raad

Editie: 26 juni

18

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen