X bv verzoekt in haar aangifte omzetbelasting over het derde kwartaal 2003 om een teruggaaf van € 190. De aangifte wordt ingediend op 31 oktober 2003. De inspecteur beslist niet op dit verzoek. Per brief van 20 september 2011 stelt X bv beroep in tegen het niet tijdig beslissen door de inspecteur op haar verzoek om teruggaaf. Als Rechtbank Breda haar beroep niet-ontvankelijk verklaart, gaat X bv in verzet.
In verzet bevestigt Rechtbank Breda (EK, 22 juni 2012, AWB 11/4816, V-N 2012/46.27.1) de beslissing dat het beroep van X bv tegen het niet tijdig beslissen door de inspecteur onredelijk laat is ingediend. Het beroep is ingediend circa acht jaar na de bezwaartermijn, en bijna twee jaar na inwerkingtreding van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen. Dit is onredelijk laat. De door X bv in beroep aangehaalde argumenten, die in verzet worden herhaald, leiden niet tot een ander oordeel. Deze argumenten, met name de omstandigheid dat X bv er voor gekozen heeft eerst de zaken betreffende de vennootschapsbelasting af te ronden en de relatie met de inspecteur, kunnen enig tijdsverloop rechtvaardigen maar niet een tijdsverloop van acht jaar. Het verzet is ongegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:12