Aan X is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd door de Gemeente Den Haag. In de beroepsfase is de aanslag alsnog ambtshalve vernietigd. X trekt daarom het beroep in en verzoekt om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting en veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van € 501 voor de proceskosten in beroep. In verzet stelt X vergeefs dat de rechtbank heeft verzuimd om de heffingsambtenaar te veroordelen in de bezwaarkosten. X gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat niet meer in geschil is dat X recht heeft op vergoeding van de bezwaarkosten van € 254. De zaak wordt aldus afgedaan. Daarnaast krijgt X een proceskostenvergoeding van € 2048 voor de cassatieprocedure, € 768 voor het geding bij de rechtbank, alsmede een vergoeding van € 126 voor het griffierecht in cassatie.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:75a