Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de (objectieve) onderneming van de vof na de verkoop aan Y vof geheel is gestaakt. Daarmee is ook de (subjectieve) onderneming van X gestaakt. De door de vof na de verkoop verrichtte werkzaamheden vormen geen zelfstandig deel van de vroegere onderneming van de vof.
Belanghebbende, X, exploiteert in vof-verband samen met zijn echtgenote en zijn broer een loonbedrijf. Per 1 mei 2013 worden de activiteiten van de vof verkocht aan Y vof. De onroerende zaken van de vof blijven achter en worden verhuurd aan Y vof. Van de koopsom van € 1,5 mln is € 1,2 mln aan de vof betaald. Y vof blijft een bedrag van € 300.000 schuldig. X en zijn broer blijven na 1 mei 2013 werkzaamheden uitvoeren voor Y vof en voeren daarnaast ook af en toe werkzaamheden uit voor andere opdrachtgevers. In geschil is of X nog een onderneming drijft en wat de waarde van de vordering van € 300.000 is. Volgens X is de waarde van de vordering op het moment van de overgang naar het privévermogen slechts € 170.450.
Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de (objectieve) onderneming van de vof, en daarmee ook de (subjectieve) onderneming van X, na de verkoop aan Y vof geheel is gestaakt. Volgens de rechtbank vormen de door de vof na de verkoop verrichtte activiteiten tezamen geen zelfstandig deel van de vroegere onderneming van de vof. De vof heeft de voor Y vof na de overname verrichte werkzaamheden niet zelfstandig en voor eigen rekening verricht en daarmee ondernemersrisico’s gelopen. Ten aanzien van de waarde van de vordering van € 300.000 merkt de rechtbank op dat X niet aannemelijk maakt dat de waarde in het economische verkeer van de vordering op de eindbalans slechts € 170.450 bedroeg. Daarbij is van belang dat Y vof de vordering voor het einde van de looptijd volledig heeft afgelost. Hieruit blijkt volgens de rechtbank dat op de eindbalansdatum de kredietwaardigheid van Y vof niet zo laag was dat de waarde in het economische verkeer van de vordering op dat moment slechts € 170.450 bedroeg. Omdat de inspecteur geen standpunt heeft ingenomen ten aanzien van de waarde van de vordering, stelt de rechtbank de waarde in goede justitie vast op € 225.000 (75% van de nominale waarde). De rechtbank vermindert de aanslag.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.4
Wet inkomstenbelasting 2001 3.2
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Noord-Nederland
Editie: 7 september
Focus: Focus
Carrousel: Carrousel