Hof Amsterdam oordeelt na verwijzing dat X bv geen aanspraak kan maken op een proceskostenvergoeding die hoger is dan de forfaitaire vergoeding.

De Minister van Economische Zaken legt op naam van A bv een uitnodiging tot betaling (utb) van antidumpingrechten op. De minister schrijft later aan belanghebbende, X bv, dat de tenaamstelling van de utb niet geheel juist is. De minister verzoekt de tenaamstelling te lezen als ‘X bv' in plaats van ‘A bv'. Hof Amsterdam verbindt aan de onjuiste tenaamstelling geen gevolgen, omdat er bij X bv redelijkerwijs geen misverstand over kan hebben bestaan dat de utb voor haar was bestemd. De Hoge Raad oordeelt dat de utb moet worden vernietigd, aangezien deze niet is gesteld op naam van de douaneschuldenaar maar op naam van een andere rechtspersoon (HR 12 augustus 2016, nr. 15/02070, V-N 2016/46.6). De Hoge Raad verwijst de zaak voor behandeling van de door het hof onbehandeld gelaten stellingen van de Minister van Economische Zaken met betrekking tot de door de rechtbank vastgestelde proceskostenvergoeding.

Hof Amsterdam oordeelt na verwijzing dat X bv geen aanspraak kan maken op een proceskostenvergoeding die hoger is dan de forfaitaire vergoeding. Omdat de minister in eerste instantie door het hof in het gelijk is gesteld, kan niet worden gesproken van een beslissing tegen beter weten in. Van vergaande onzorgvuldigheid door de minister, is evenmin sprake. Het hof stelt de proceskostenvergoeding, anders dan eerder de rechtbank, vast op basis van de forfaitaire regeling.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Besluit proceskosten bestuursrecht 2-3

Algemene wet bestuursrecht 8:75

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hof Amsterdam

Editie: 25 april

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen