De anti-hybridebepaling heeft als doel belastingontwijking door middel van hybridemismatchstructuren tegen te gaan. Dit voor zover in deelnemingsverhoudingen sprake is van aftrekbare vergoedingen of betalingen. Dat schrijft de Staatssecretaris van Financiën aan de Eerste Kamer op vragen over de uitwerking van de per 1 januari 2016 geïmplementeerde anti-hybridebepaling uit de Moeder-dochterrichtlijn in het geval dat een Nederlandse vennootschapsbelastingplichtige dividend ontvangt dat aftrekbaar is geweest binnen een buitenlands regime voor vastgoedmaatschappijen.

Volgens de staatssecretaris is in zo'n situatie de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing op grond van art. 13 lid 17 Wet VPB 1969. Deze uitkomst is volgens de staatssecretaris in lijn met het eindrapport van de OESO inzake actiepunt 2 in het kader van het BEPS-project. Er zijn twaalf gevallen bekend van vooroverleg over de toepassing van art. 13 lid 17 Wet VPB 1969. Ook is de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing bij een speciaal regime, zoals het vastgoedregime in Japan en Zuid-Korea, waarin dividenden aftrekbaar zijn onder de voorwaarde dat (een groot deel van) de winst jaarlijks wordt uitgekeerd. Verder is niet relevant of een aftrekbare vergoeding of betaling onderhevig is aan een bronheffing.

[Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Vennootschapsbelasting, Internationaal belastingrecht

Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën

Editie: 14 februari

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen