X handelt in auto's en beschikt over een handelaarskenteken. De inspecteur constateert dat op 10 juli 2011, 14 juli 2011, 15 juli 2011 en 25 juli 2011 gebruik van de weg is gemaakt met een auto, die sinds 17 januari 2011 tot de bedrijfsvoorraad behoort, en dat de auto niet was voorzien van handelaarskentekenplaten. Naar aanleiding van deze constatering legt de inspecteur MRB-naheffingsaanslagen op over een periode van twaalf maanden. Tevens legt hij boeten van 100% op. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat het opleggen van de naheffingsaanslagen niet is aan te merken als een ‘criminal charge' in de zin van art. 6 EVRM. Er is volgens het hof dan ook geen sprake van een dubbele bestraffing. Verder acht het hof de boeten passend en geboden.
De Hoge Raad oordeelt dat het in art. 69 lid 2 Wet MRB bepaalde moet worden gekenschetst als een praktische maatregel. Deze bepaling strekt er volgens de Hoge Raad toe om de uitvoerbaarheid te bevorderen. Door deze bepaling komt de bewijsnood die ontstaat in situaties waarbij geen handelaarskenteken wordt gevoerd voor risico van de belastingplichtige. De Hoge Raad stelt vervolgens vast dat de niet punitieve strekking van deze bepaling zozeer overweegt dat niet kan worden gesproken van een ‘criminal charge' in de zin van art. 6 EVRM. Verder is de Hoge Raad van mening dat de inspecteur voor elke keer dat wordt geconstateerd dat zonder handelaarskentekenplaten gebruik van de weg wordt gemaakt, een naheffingsaanslag berekend over een tijdsduur van twaalf maanden mag opleggen. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het hof.
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 69
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 37
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Hoge Raad
Editie: 22 december