A BV bezit diverse onroerende zaken in Amsterdam en Haarlem. De aandelen worden gehouden door de familie Q. Op 30 december 2010 koopt C Beheer BV 98,33% van de aandelen in A BV. Na splitsingen en een fusie hebben de twee zonen Q uiteindelijk eind 2013, via belanghebbende, X BV, en Y BV, het belang in handen van de onroerende zaken. Omdat zij uitgaan van een waarde van de portefeuille van ruim € 11 mln wordt geen aangifte overdrachtsbelasting gedaan. Er wordt dan namelijk niet voldaan aan de zogenoemde bezitseis, zodat de aandelen in de vennootschap niet als fictieve onroerende zaak kwalificeren. De inspecteur legt naheffingsaanslagen overdrachtsbelasting op aan X BV en aan Y BV. Hij is namelijk van mening dat de onroerende zaken per 30 december 2010 een waarde hebben van bijna € 25 mln. In eerste instantie is de waarde van de onroerendezakenportefeuille in geschil. In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag wel aan de juiste rechtspersoon is opgelegd.
Hof Amsterdam oordeelt dat de naheffingsaanslag overdrachtsbelasting is opgelegd aan de verkeerde rechtspersoon. De aanslag is ten onrechte opgelegd aan X BV. De aanslag had aan C Beheer BV, als belastingplichtige verkrijger, moeten worden opgelegd. Het hof komt tot dit oordeel na een analyse van de van toepassing zijnde wetsbepalingen en de jurisprudentie over het opleggen van aanslagen wanneer een rechtspersoon is opgehouden te bestaan. De aanslag wordt vernietigd. Het hof merkt hierbij nog wel op dat X BV aansprakelijk is voor de belastingschuld en belanghebbende is in deze procedure.
Wetsartikelen:
Burgerlijk Wetboek Boek 2 334j
Algemene wet inzake rijksbelastingen 20
Wet op belastingen van rechtsverkeer 17
Wet op belastingen van rechtsverkeer 16
Wet op belastingen van rechtsverkeer 4
Instantie: Hof Amsterdam
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Belastingen van rechtsverkeer
Editie: 17 december
Informatiesoort: VN Vandaag