Aan X is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, omdat geen (geldig) parkeerbewijs zichtbaar was. X komt in beroep.
Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd. Niet in geschil is dat de gehandicaptenparkeerkaart niet zichtbaar achter de voorruit van het voertuig lag. X stelt dat deze op de grond was gevallen en dat uit jurisprudentie blijkt dat uitsluitend van belang is of de verschuldigde belasting is betaald, en niet of op de voorgeschreven wijze aangifte is gedaan. Hij stelt dat indien achteraf blijkt dat de betaling van de verschuldigde belasting heeft plaatsgevonden, voor het opleggen van een naheffingsaanslag op grond van art. 20 AWR geen plaats is. De rechtbank verwerpt dit standpunt, omdat geen sprake is van parkeren met een parkeervergunning maar met een gehandicaptenparkeerkaart. Uit de verordening vloeit voort dat een houder van een gehandicaptenparkeerkaart enkel geen parkeerbelasting hoeft te voldoen als hij zijn gehandicaptenparkeerkaart conform de voorschriften in zijn voertuig plaatst. Het enkel zijn van houder van een parkeergehandicaptenkaart is niet voldoende om te worden vrijgesteld van de verplichting om parkeerbelasting te moeten voldoen.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Rechtbank Oost-Brabant
Editie: 27 december