X parkeert zijn auto op 30 mei, 1 juni en 7 juni 2022 op locaties in Den Haag waar een geldige parkeervergunning of betaling van parkeerbelasting vereist is. Tijdens controles blijkt dat X geen geldige parkeervergunning heeft en ook geen parkeerbelasting heeft betaald, wat resulteert in naheffingsaanslagen van € 68,50 per keer. X stelt dat hij op 26 april 2022 een parkeervergunning heeft aangevraagd, maar dat de betaling is mislukt. Na een nieuwe aanvraag en betaling op 17 juni 2022, ontvangt X op 21 juni 2022 een parkeervergunning met ingangsdatum 26 april 2022. X betoogt dat de naheffingsaanslagen moeten worden vernietigd omdat hij met terugwerkende kracht een geldige vergunning had. De heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag stelt dat de vergunning pas geldig is vanaf de datum van betaling.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de naheffingsaanslagen parkeerbelasting ten onrechte zijn opgelegd aan X. X mocht redelijkerwijs aannemen dat zijn parkeervergunning met terugwerkende kracht geldig was vanaf 26 april 2022, de datum van zijn oorspronkelijke aanvraag. De vergunning vermeldt expliciet deze ingangsdatum, en de gemeente was op de hoogte van de latere betaling op 17 juni 2022. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslagen moeten worden vernietigd en verklaart de beroepen van X gegrond. De uitspraak op bezwaar wordt vernietigd en de gemeente Den Haag wordt opgedragen het betaalde griffierecht van € 50 aan X te vergoeden.
Instantie: Rechtbank Den Haag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 24 december
Informatiesoort: VN Vandaag