Hof Den Haag oordeelt dat de lagere rechters verplicht zijn om het nationale recht in situaties waarin het EU-recht van toepassing zoveel mogelijk in overeenstemming met het EU-recht uit te leggen en de beginselen daarvan te respecteren.

X BV doet BPM-aangifte voor een gebruikte Ferrari. De verschuldigde € 12.423 is betaald op 21 januari 2021 en de volgende dag is de auto op naam gesteld. X BV stelt dat de BPM ten onrechte vooraf moet worden betaald. Volgens Rechtbank Den Haag moet bij binnenlandse voertuigen de BPM ook voorafgaand aan de registratie worden voldaan. Verder is volgens de rechtbank geen verplichting of aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU. De verplichting om vooraf het griffierecht te betalen, is niet in strijd met het EU-recht. X BV stelt in hoger beroep dat alleen het HvJ EU het EU-recht mag uitleggen.

Hof Den Haag oordeelt dat de lagere rechters verplicht zijn om het nationale recht in situaties waarin het EU-recht van toepassing is zoveel mogelijk in overeenstemming met het EU-recht uit te leggen en de beginselen van het Unierecht te respecteren. Over hetgeen X BV over de vermeende onbevoegdheid van de Hoge Raad heeft opgemerkt, wordt geen oordeel gegeven. Dat is aan de Hoge Raad om te beoordelen. De Nederlandse griffierechtregeling is niet in strijd is met het EU-recht (zie HvJ EU 14 juli 2022, ECLI:EU:C:2022:565, r.o. 70 t/m 78). Het beroep van X BV is ook voor het overige ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 110

Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 10

Instantie: Hof Den Haag

Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen, Fiscaal bestuurs(proces)recht, Europees belastingrecht

Editie: 24 oktober

Informatiesoort: VN Vandaag

209

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen