Belanghebbende, X, ontvangt in 2003 een afkoopsom van een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule. De toenmalige belastingadviseur van X geeft de afkoopsom ten onrechte niet aan in de aangifte IB/PVV 2003. Nadat de primitieve aanslag conform de aangifte is ingediend, legt de inspecteur later de in geschil zijnde navorderingsaanslag op. De vraag is of, zoals Hof Amsterdam oordeelt, de belastingadviseur van X te kwader trouw is geweest in de zin van art. 16 AWR, door de aangifte op te stellen zonder melding te maken van de door X ontvangen afkoopsom, welke kwade trouw aan X zou moeten worden toegerekend. Het hof overweegt dat de adviseur, door geen nadere informatie op te vragen en zich niet te verdiepen in de regelgeving, zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de niet als denkbeeldig te verwaarlozen kans dat te weinig belasting zou worden betaald door de uitkering niet in de aangifte te vermelden.
De Hoge Raad oordeelt dat een belastingadviseur geen kwade trouw kan worden verweten wanneer hij nalaat nadere informatie en bescheiden op te vragen bij zijn klant en verzuimt zich te verdiepen in de toepasselijke wettelijke bepalingen. Ook als de adviseur dit eigenlijk wel had moeten doen, brengt het nalaten nog niet de voor voorwaardelijke opzet vereiste bewuste aanvaarding mee van de aanmerkelijke kans dat van een belanghebbende te weinig belasting wordt geheven (HR 30 september 2011, nr. 10/01297, BNB 2012/13). De Hoge Raad concludeert dat, nu aan de zijde van de belastingadviseur geen sprake was van voorwaardelijke opzet, er bij X hiervan ook geen sprake kan zijn. Het cassatieberoep van X is gegrond, de navorderingsaanslag moet worden vernietigd.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16