X brengt in haar aangifte IB/PVV 2014 hypotheekrente, uitgaven voor zorgkosten en giften in aftrek. De aanslag IB/PVV 2014 wordt overeenkomstig de aangifte op 9 april 2016 vastgesteld. In 2015 start de fiscus een onderzoek naar het aangiftegedrag met betrekking tot aangiften IB/PVV die zijn ingediend door het kantoor van de gemachtigde van X. In april 2015 blijkt dat er een verhoogd risico is op onjuistheden in die aangiften. Als gevolg hiervan wordt een steekproef gedaan en zijn op 30 juni 2015 vragenbrieven verzonden in 173 zaken. Vervolgens wordt het onderzoek uitgebreid. De inspecteur stelt X op 14 maart 2017 vragen over de in haar aangifte IB/PVV 2014 in aftrek gebrachte bedragen. X beantwoordt de vragen niet. Gevolg is de in geschil zijnde navorderingsaanslag IB/PVV 2014, waarbij een deel van de aftrekposten wordt nagevorderd. X komt in hoger beroep en stelt dat er sprake is van een ambtelijk verzuim.
Hof Amsterdam beslist dat de inspecteur bij het opleggen van de aanslag mocht uitgaan van de juistheid van de aangifte IB/PVV 2014 van X. Er was op dat moment geen reden de aangifte aan een nader onderzoek te onderwerpen. Daaraan doet niet af dat het in dit geval gaat om een zogenaamd 1043-dossier. Het hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 17 december