Hof Amsterdam oordeelt dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2017 en de bijbehorende beschikking belastingrente juist zijn vastgesteld op basis van de beperkte gegevens waarover de inspecteur beschikt.
X is enig aandeelhouder en bestuurder van een bv die financiële dienstverlening biedt. In 2017 geeft X een verzamelinkomen van nihil aan. Na een boekenonderzoek bij de bv concludeert de inspecteur dat X gelden onttrekt aan de bv, stichtingen en vennootschappen. X is feitelijk de enige die betalingen kan verrichten. De inspecteur legt een navorderingsaanslag op, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning en een inkomen uit aanmerkelijk belang. X betwist de hoogte van de aanslag, maar niet de aanwezigheid van een kenbare fout in de primitieve aanslag voor 2017. In geschil is of de navorderingsaanslag en de beschikking belastingrente niet te hoog zijn vastgesteld.
Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur met een bewijsvermoeden heeft voldaan aan de bewijslast voor belastingverhogende omstandigheden. X heeft dit vermoeden niet kunnen ontzenuwen. De betalingen aan derden en stortingen op de rekening van de bv zijn onvoldoende onderbouwd om twijfel te zaaien over de juistheid van het bewijsvermoeden. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank dat de navorderingsaanslag en de beschikking belastingrente terecht zijn opgelegd en naar de juiste bedragen zijn vastgesteld. Het hoger beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:108
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Algemene wet inzake rijksbelastingen 53
Wet inkomstenbelasting 2001 4.12
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Instantie: Hof Amsterdam
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Vennootschapsbelasting
Editie: 23 april
Informatiesoort: VN Vandaag